Hunza, Karakoram
Door: Stef
Blijf op de hoogte en volg Stef
06 Oktober 2010 | Pakistan, Gilgit
Al deze nieuwsberichten zijn uiteraard gebaseerd op ware gebeurtenissen, met grote uitzondering van de laatste. De vriendelijkheid en welkome houding van de mensen is tot nu toe misschien wel het grootste hoogtepunt geweest van mijn eerste week in Pakistan. Op onverwachte momenten word je uitgenodigd voor een kop (melk) thee, in sommige restaurants knopen mensen spontaan een gesprek aan en betalen daarna voor het eten, en zo zijn er nog tal van voorbeelden waarbij mensen hun dagelijkse routine even opgeven om de buitenlander van dienst te zijn. Gisteren had ik eindelijk een sim kaart kunnen kopen voor mijn Chinese telefoon maar deze kon alleen worden opgeladen met een Pakistaanse ID kaart. Een jongen die ik niet kende, verscheen uit het niets om de sim op zijn naam te zetten, vanaf nu bel ik als Ali Hussein. Wellicht dat dit soort gastvrijheid te maken heeft met passages uit de Koran waarin staat dat vreemdelingen een expressie zijn van God’s (Allah’s) goedwil, of misschien komt het gewoon uit de mensen zelf. In ieder geval is het apart om onderdeel van te zijn.
Ook al waren er slechts twee reisdagen de afgelopen week, deze hebben er wel flink ‘ingehakt’, om niet al te subtiele bewoordingen te gebruiken. Vanuit Sost naar het volgende plaatsje, wat uiteindelijk Karimabad werd, was een dag vol uitdagingen, ‘verschrikkingen’, angstige momenten, maar een grote glimlach aan het begin van de avond toen ik arriveerde. De bedoeling was om in een dorp halverwege Sost en het gevreesde meer te verblijven maar bij aankomst leek dit uitgestorven. De buschauffeur, die al een lekke band had moeten vervangen kort na vertrek, maakte verder geen aanstalten te stoppen, dus ik hield wijselijk mijn mond. Een half uur later hield de weg op en kwamen we aan bij het in januari ontstane meer. De situatie hier is moeilijk te omschrijven. Allereerst zag ik de Mercedes camper van het Duitse stel hier staan maar waren zij zelf nergens te bespeuren. Verderop stonden twee lege vrachtwagens die zojuist Chinese hulpgoederen hadden afgezet, en verder was er een tentenkamp voor ‘permanente’ bewoners, voornamelijk politieagenten en mensen die de zware zakken voedsel, kleding, en soms grote machines moesten in- en uitladen.
Ik liep hier wat rond en vroeg me af hoe lang het ging duren voordat er boten zouden vertrekken die tot het eind van het meer gingen. Er werd me verteld dat het ongeveer twee uur varen was maar dat sommige boten niet verder dan halverwege gingen, naar dorpen die sinds januari alleen nog via het water bereikbaar zijn. Na een uur of twee rondkijken, vertrok er een zwaar overladen houten boot naar het eindpunt van het meer, iets waar ik gebruik van moest maken wilde ik die dag nog in de bewoonde wereld terecht komen. Met ongeveer twintig mensen aan boord, twee bewapende politieagenten, een familie die halverwege afgezet werd, een Poolse en Chinese fietser, en jongens en mannen die op weg waren naar huis, vertrok het schip na het middaguur richting de andere kant van het meer. Het was mooi weer, het water was kalm, en het beloofde een mooie tocht te worden. Net zoals het grootste gedeelte van de Karakoram Highway van Sost tot Gilgit was het meer aan weerszijden geflankeerd door steile bergwanden, waarachter enorme bergketens schuil gingen. Het was in feite een brede, maar bijna stilstaande, rivier die zich een weg door het spectaculair landschap kronkelde.
Het water was helder, lichtblauw met slechts de rimpeling van de boot die een anders prachtig spiegelbeeld verstoorde. Dit duurde hooguit een half uur. Er stak een wind op die iets later overging in een storm, de temperatuur viel binnen een paar minuten van een graad of 25 naar hooguit 10, en donkergrijze wolken waren plotseling zichtbaar boven de immense bergpieken, die je alleen kon zien door verticaal omhoog te turen. Het water kleurde donkerblauw, zwart op sommige plaatsen, en schuimkoppen verschenen op de inmiddels meer dan voelbare golven. De ‘kapitein’, een blijvend lachende Pakistaan met een grote baard en wilde ogen, gebaarde dat iedereen naar de achterkant van de lange, smalle boot moest komen zodat de boeg het gevecht met de alsmaar hoger wordende golven niet zou verliezen. Tijdens deze hele reis (sinds Qingdao) heb ik niet zulke angstige momenten doorstaan. De boot leek op sommige momenten een speelbal van het woeste, donkere water. Iedereen aan boord, met uitzondering van de kapitein, keek star voor zich uit en ik begon me af te vragen of de overkant ooit gehaald zou worden. Toen ik aan één van de politieagenten vroeg wat hij van de situatie vond, was ‘very dangerous’ het enige dat hij wilde zeggen, wat niet bemoedigend is op zo’n moment. Af en toe sloeg een golf aan boord en twee Pakistani begonnen te hozen, en al die tijd hoopte, bad ik bijna, dat het eind (in de zin van aankomst) bij de volgende bocht in zicht zou komen. Met geen mogelijkheid aan weerszijden om aan het ijskoude water te ontsnappen, probeerde ik niet aan de gevolgen van kapseizen te denken.
Voor mijn gevoel duurde het een eeuwigheid voordat er eindelijk een teken van menselijk leven in zicht kwam. Niet dat de situatie eenmaal aan land veel rooskleuriger was, maar het meer had ik tenminste veilig achter me gelaten. Het is lastig de situatie terplekke te omschrijven. Door de harde wind waaide het gesmolten bergstof zo verschrikkelijk op dat het moeilijk was je gezicht niet af te wenden. Er stonden een aantal jeeps langs een ‘weg’ te wachten om de Chinese hulpgoederen verder te transporteren en deze konden niet gebruikt worden voor passagiers. Er zat daarom niets anders op dan het steile pad te belopen naar de achterliggende vallei. Op sommige momenten liep ik door twintig tot dertig centimeter fijnstof. Een aardige Pakistaan droeg mijn grote rugzak (in ruil voor een ‘buskaartje’ naar de volgende plaats) en leende zelfs zijn shawl waar ik dankbaar gebruik van maakte. Mensen die op deze plek werkten, waren onherkenbaar geworden, gezichten waren grijs, kleding doorgeven van het giftige stof, en beter dan een ‘algehele misère’ kan ik het niet beschrijven. Een half uur later kwamen we bij het overgebleven gedeelte van de KKH aan waar busjes en vrachtwagens stonden te wachten op passagiers en goederen. Achterop een jeep legde ik het laatste stuk af van een loodzware reisdag, en kwam ik tegen het begin van de avond aan in Karimabad.
Dit plaatsje ligt in de Hunza vallei, normaal gesproken één van de meest populaire gebieden in het noorden van Pakistan. Buitenlandse avonturiers (ik hoorde verhalen over bergbeklimmers, mensen met zweefvliegtuigen, fietsers) worden in de zomermaanden vergezeld van relatief welgestelde Pakistaanse families uit de grote steden, Islamabad, Lahore, Karachi, op zoek naar verkoeling. In de tijd dat ik hier was, heb ik vooral korte wandelingen gemaakt, rustig proberend te herstellen van de in Tashkurgan opgelopen (milde) voedselvergiftiging. Schitterende uitzichten, mooi weer, vriendelijke mensen, simpel maar vers eten is de beste samenvatting van de vier dagen dat ik in Karimabad was.
Dagelijks wordt de diepte van de door de vallei stromende rivier gemeten om eventuele fluctuaties door te geven aan hogere regeringsfunctionarissen. Het water stroomt namelijk uit het meer en er bestaat een kleine maar reële kans dat de lawine/landverschuiving (in feite niets meer dan een natuurlijke barrière) doorbreekt en het meer binnen een aantal uur zou leegstromen, met gevolgen die niet te overzien zijn voor het achtergelegen gebied. Andere mensen die ik hierover kort heb gesproken vertelden dat ze verwachtten dat het een permanent meer zou worden, en dat er nieuwe wegen hieromheen aangelegd zouden moeten worden. Sommigen hingen nog een andere ‘theorie’ aan en hoopten dat met Chinese hulp het meer binnen anderhalf jaar verdwenen zou zijn.
Het meer blokkeert het transport, hulpgoederen, handel, en toeristen die via de Chinese grens Pakistan binnen (willen) komen. Aan de andere kant van dit gebied (via een weg die ik nog moet bereizen) hebben de overstromingen van een aantal maanden geleden diepe sporen nagelaten. Tezamen hebben deze twee problemen ervoor gezorgd dat dit één van de slechtste jaren is geweest voor het toerisme in de regio, de anders drijvende kracht achter de lokale economie (die verder bestaat uit het verbouwen van agrarische producten zoals aardappels, peren, appels, en abrikozen). In de kleine plaatsjes onderweg, en ook Karimabad, was het qua buitenlanders of Pakistaanse toeristen uitgestorven. Hotels waren zo goed als leeg, veel winkels gesloten, en in restaurants beperkte het eten zich tot aardappelgerechten en brood. Maar de mensen waren, zoals gezegd, vriendelijk, hoopvol dat de situatie volgend jaar beter zal zijn. In sha’ Allah.
Met een gehuurde jeep ging ik de laatste dag in Karimabad naar een gletsjer. Samen met de vriendelijke chauffeur en een lokale gids liepen we over het ijs richting de voet van één van de grote bergen die het landschap domineren. Dit alles was indrukwekkend om te zien, af en toe hoorde je het water onder je voeten doorstromen, soms zag je in de verte stukken ijs van de berg afbreken, en een koude wind blies continu door de vallei. Dit alles onder een strakblauwe hemel gaf een apart gevoel, en was een mooie afsluiting van een aantal dagen in de Hunza vallei.
Eergisteren vertrok ik opgevouwen (men krijgt het in Pakistan voor elkaar 18 mensen in een busje te stoppen waar in normale omstandigheden plaats is voor 12) naar Gilgit, waar ik in het donker arriveerde. Na gisteren een aantal dingen te hebben geregeld was het de bedoeling om vandaag verder te gaan maar ik twijfel nog een beetje over één of twee plaatsen hier ‘in de buurt’ (op respectievelijk 7-8 uur of 3-4 uur rijden). Qua landschap heb ik het mooiste gebied (volgens mijn reisgids tenminste…) inmiddels achter me gelaten, en wellicht dat het tijd wordt de grote steden te gaan bekijken (of te ondergaan zal een betere beschrijving zijn). De busreis naar Islamabad gaat over door de overstromingen aangetaste wegen dus zal een flinke tocht worden. Karachi en het eind van deze reis zijn in ieder geval weer een (klein) stapje dichterbij.
Groeten uit Gilgit, NA, Pakistan.
-
06 Oktober 2010 - 12:10
Peter:
Hoi Stef
Schitterende foto,s; Wat een ervaringen in het noorden van Pakistan, ik denk dat we nu uit de eerste hand een goede indruk krijgen van hoe Pakistan worstelt met de immense overstromingen.
Ik denk dat daar in het noorden de mensen meer van de chinezen dan van de westerse hulpverleners moeten hebben, die laatste zijn er daar denk bijna niet..
Goede reis naar Islamabad gewenst.
take care -
06 Oktober 2010 - 19:00
Willem En Henriette:
Hoi Stef,
Onvoorstelbaar, deze omgeving! Diep respect voor je reislust om naar Pakistan te gaan. Bijna een andere wereld waar je in bent. Pas goed op je zelf en je gezondheid. -
08 Oktober 2010 - 14:55
Eric:
Dat meer is echt een boeiend geomorfologisch verschijnsel, alleen wel een tikkende tijdbom!
Geen overbodige luxe om daar zo ver mogelijk vandaan te zijn..
Verder wens ik je nog een mooie reis! Echt prachtige foto's en schitterende omgeving zeg. -
12 Oktober 2010 - 08:51
'Meimei':
Wat een mooie foto's stef!!!
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley