Greetings, from Pakistan!
Door: Stef
Blijf op de hoogte en volg Stef
30 September 2010 | Pakistan, Sost-i-Sar
Ik ben in Sost, Pakistan, en heb dus besloten het oorspronkelijke plan op te pakken, na lang wikken en wegen, veel twijfel, maar toch ook de stellige overtuiging dat t mogelijk was de Karakoram Highway tot het einde te bereizen. Waar ik vijf jaar geleden bij de Chinese grensplaats Tashkurgan rechtsomkeer maakte, ben ik nu ‘doorgestoten’ naar Sost, waar de Pakistaanse douaneformaliteiten in een gezellige, welkome sfeer werden afgehandeld. Sost is trouwens niets meer dan een weg van een meter of 300 waaraan een paar hotels gelegen zijn, shops waar Chinese importartikelen verkocht worden, en de meeste bussen, jeeps, en ander vervoer vertrekken, richting China of dieper Pakistan in.
De reden dat ik hier nu nog ben, is medisch van aard, en dan beschrijf ik t zo netjes mogelijk. Gisteren, het lijkt een eeuwigheid geleden, besloot ik toch vanuit Tashkurgan te vertrekken, ondanks flinke maagproblemen. Achteraf was dat geen beste beslissing. De Karakoram Highway kan het best vertaald worden als een ‘hoge weg’, en niet als een snelweg, dat laatste werd gisteren in hoge mate bevestigd, voornamelijk aan de Pakistaanse zijde. Het heeft 20 jaar geduurd, tot 1979, voordat de weg officieel open ging, heeft duizenden mensenlevens gekost om aan te leggen, en is sindsdien blijvend in onderhoud, door landverschuivingen, aardbevingen, vallende rotsblokken, en het meest recent uiteraard grote overstromingen.
Maar dit verslag begint in Kashgar, waar ik een aantal dagen geleden vertrok om richting Tashkurgan te gaan, wellicht stoppend aan het Karakul meer. De dag ervoor was ik per telefoon gewaarschuwd door een jongen die daar als gids werkte met een aantal toeristen dat het verschrikkelijk weer was, regen- en sneeuwbuien, stormachtig, dat alles op 3700 meter hoogte. Afwachten dus. De laatste bus in China was een voorbeeld van Chinese efficiëntie in het dagelijks leven. Waar ik, naïef genoeg, dacht dat ik de bus praktisch voor mezelf had, er zaten slechts twee Chinezen en twee Oeigoeren in, werd zo’n tien minuten na vertrek op een verlaten terrein aan de rand van de stad gestopt om te wachten op de overige passagiers. Dit duurde ruim een uur, en zorgde er in ieder geval voor dat de portemonnees van de buschauffeur en zijn kompanen goed gevuld werden.
Het gaf een apart gevoel Kashgar langzaam uit het zicht te zien verdwijnen, op weg naar uiteindelijk een nieuw land, met nieuwe mensen en nieuwe regels. Alles ging voorspoedig totdat er een klein uur later opnieuw gestopt werd, dit keer voor ‘chi fan chi fan’, in goed Nederlands een lunchstop. Ik had een grote plastic zak met walnoten, rozijnen, en Oeigoerse broden bij me, en had ’s ochtends een enorme kom ‘pilaf’ (rijst met wortels en pompoen) achter de kiezen, dus er was weinig behoefte om iets te eten. In plaats daarvan liep ik een klein rondje door het oninteressante dorp en zag in de verte een vreemde bus staan, het leek op een camper, iets dat in het Chinese straatbeeld niet voorkomt. Bij nadere inspectie bleek er een Duits nummerbord op te zitten, en toen ik naar de eigenaar op zoek ging, bleek dit een Duits stel te zijn, van rond de 60, die in China verplicht begeleid werden door een ‘gids’, maar vanuit Duitsland waren komen rijden door Turkije, Iran, en Centraal Azië. Met een oude Mercedes bus, omgetoverd tot een grote camper, waren ze nu op weg naar Pakistan. Dit waren doorgewinterde reizigers die een groot gedeelte van hun leven in Azië hadden doorgebracht, en dat ik deze mensen hier tegen kwam, stak me in ieder geval weer een hart onder de riem. Pakistan moest kunnen.
Een uur of 5 later stopte de bus kortstondig bij een zonovergoten Karakul meer, waar ik besloot voor een dag te blijven. Vrijwel direct werd ik gevraagd bij een lokale, nota bene Kirgizische, familie te overnachten, voor uiteraard een kleine vergoeding. Nadat ik mijn grote tas in de traditionele ‘yurt’ (een ronde tent, veelal voorzien van dierenhuiden om de warmte zo veel mogelijk binnen te houden) had afgegeven liep ik wat rond bij het meer, dat omgeven was door enorme bergketens (uitlopers van het Pamir gebergte), waarvan de hoogste op ruim 7700 meter piekte. Het was erg indrukwekkend, maar ik zorgde er wel voor dat ik niet te ver van de yurt vandaan ging, voornamelijk omdat me verteld was dat het weer binnen een aantal minuten radicaal kon omslaan. Behalve een jack en trui was ik verder niet warm gekleed (ik loop nota bene nog op open schoenen) maar ik kreeg het toch voor elkaar om in een, inderdaad plotseling opkomende, sneeuwstorm terecht te komen. Gelukkig was er net een aardige lokale jongen in de buurt met een motor die me terug kon brengen naar de yurt. Na wat opgewarmd te zijn, werd een grote maaltijd van louter ‘geitenvleesbollen’ (een andere manier om het te beschrijven zou ik niet kunnen bedenken) geserveerd. De buitenkant smaakte naar oliebollen, zoet en krokant, meerdere malen opgewarmd uiteraard, en de vulling was geitenvlees (samen met rundvlees van de yak het populairste vlees dat in Xinjiang gegeten wordt). Na het eten, twintig minuten later, keek ik nog even naar buiten en kon mijn ogen niet geloven. Een strakblauwe hemel met laat avondlicht dat op de bergen scheen, het mag weinig verbazing wekken dat ik, ondanks de kou, tot aan het donker rond het meer te vinden was.
De nacht was niet om over naar huis te schrijven, ’s avonds zakte de temperatuur tot -5/-6 graden en omdat de potkachel na het eten uitging, werd het in de yurt niet veel warmer. Gecombineerd met de eerste maagproblemen, een waakhond die buiten vaker wel dan niet lag te blaffen, een kat die continu onder de dekens wilde kruipen, en de hoogte waar ik niet aan gewend was, is er van slapen niet veel gekomen. De volgende ochtend stond ik geradbraakt op maar was snel weer fit genoeg om iets te gaan doen, een aardige wandeling waarbij ik een groep Chinese fotografen uit Beijing tegen het lijf liep. Een paar uur later besloot ik met tas en al langs de weg te gaan staan in de hoop een lift te kunnen versieren naar Tashkurgan. Af en toe werd er gestopt door een vrachtwagen maar de meeste gingen niet door tot de grensplaats, jeeps en auto’s, die sporadisch voorbijreden, zaten meestal vol, of waren gevuld met militairen. Na ruim een uur wachten, stopte er een lange trailer die me voor een paar Chinese renminbi best mee wilde nemen. Het werd een aardige rit, soms behoorlijk traag omdat de vrachtwagen moeite had met de af en toe steile wegen, en 3,5 uur later werd ik in Tashkurgan afgezet. De Oeigoerse chauffeur was trouwens al 4 dagen onderweg vanuit Urumqi en had Sost als eindbestemming, om kleding (ik vermoed in de vorm van hulpgoederen) naar Pakistan te brengen.
Tashkurgan was weinig bijzonders. De enige plaats die ik vijf jaar geleden de moeite waard vond, op aanraden toen van een Amerikaanse bergbeklimmer, was inmiddels militair gebied geworden en dus onbegaanbaar. Ik gebruikte deze grensplaats van een paar kaarsrechte straten om uit te rusten, en dus op de één of andere onverklaarbare wijze een kleine voedselvergiftiging op te lopen. Ook kwam ik hier de Duitsers weer tegen die op dezelfde dag als ik richting Pakistan probeerden te gaan, maar die ik hier nog niet gezien heb, wat niet heel verbazingwekkend is wanneer je de staat van de weg in ogenschouw neemt.
Ik was al enigszins nerveus voor de Chinese douaneformaliteiten, misschien onterecht en overdreven, maar ik had erg vervelende verhalen gelezen over bagage die tot op de bodem doorzocht werd, foto’s die verwijderd moesten worden van digitale camera’s, etc., en een tas met een kleine laptop, drie harde schijven, en een videocamera trok natuurlijk wel de aandacht, zo vermoedde ik. Niet dat ik iets te verbergen had, maar ik stelde me voor dat de lokale douanebeambten niet erg onder de indruk zouden zijn van beelden van Chinese kernreactoren, her en der shots van een staalfabriek, vervuilde rivieren, of tegen de vlakte gewerkte traditionele wijken. Gelukkig ging het allemaal gemoedelijk, en meer zorgen maakte ik me uiteindelijk om mijn fysieke gesteldheid. In de tussentijd van aankomst en vertrek bracht ik, onder begeleiding van een strengkijkende Chinese soldaat, al drie bezoekjes aan een ouderwets smerig toilet, en met een lange busrit in het verschiet groeide de onzekerheid alleen maar.
Het werd een meer dan vervelende rit, door wel fantastisch en soms onwerkelijk landschap. Totaal heb ik niet meer dan 1 foto gemaakt omdat ik te veel geconcentreerd was op de maag maar om te zeggen dat het een spectaculaire manier was om Pakistan binnen te komen, is geen overstatement. Aan de Chinese kant werd het minibusje ‘begeleid’ door twee soldaten (opgeschoten knapen, niet ouder dan 20) die ervoor moesten zorgen dat er geen vreemde dingen gebeurden. De medepassagiers waren een aantal oudere Pakistani, een jongen uit Islamabad die een guesthouse runt, en twee op het eerste oog ‘gestudeerde’ Chinezen, die goed Engels spraken. Ze gingen een jaar lang in Pakistan aan de weg werken, in de meest barre omstandigheden, omdat ze in China geen (goede) baan konden vinden. Het was sowieso interessant te zien dat de meeste wegwerkers in Pakistan Chinezen waren. Met veel landen worden relaties opgebouwd om toekomstige grondstoffen veilig te stellen en om China een positiever internationaal imago te geven, het laatste is wellicht het meest van toepassing op Pakistan.
Naamloze bergketens volgden elkaar op, af en toe waren er kleine dorpjes te zien waar Tadzjiekse herders bezig waren hun vee bij elkaar te drijven, en de weg was in goede staat. Twee keer werd er gestopt voor een grenscontrole (de Chinezen laten niets aan het toeval over), waarbij iedereen zijn inmiddels gestempelde paspoort liet zien (of speciale overgangspassen eigenlijk, behalve de jongen uit Islamabad en ik had niemand een ‘echt’ paspoort). Op een gegeven moment doemde er een langgerekt lint aan hekken op, dit kon niet anders dan de grens zijn. Op ruim 4700 meter arriveerden we inderdaad bij de Khunjerab pas, en de overgang was bizar. Een laatste, Chinees aandoend, gebouw en daarna hield de asfaltweg abrupt op, en veranderde in een ‘dirt road’, met enorme kuilen, gaten, en andersoortige versperringen. ‘Welcome to Pakistan’ werd er lacherig door de bus geroepen. Van gemiddeld 60 kilometer per uur aan de Chinese zijde reden we nu op sommige momenten niet harder dan stapvoets, ook al waren sommige gedeelten redelijk te berijden. Het eerste stuk was spectaculair, en als ik me niet zo beroerd had gevoeld had ik de chauffeur gevraagd te stoppen voor een paar foto’s. De weg slingerde zich naar beneden door een hard, droog landschap en werd omringd door dreigend aandoende bergen. Waar we aan Chinese zijde zo’n 140 kilometer aflegden in 2,5 uur, duurde de rit in Pakistan bijna 5 uur, en was slechts 80 kilometer.
Ik was blij, maar tegelijkertijd een beetje verdwaasd, toen we eindelijk aankwamen in Sost. Omdat ik besloten had niet te eten tijdens de busrit, en zo weinig mogelijk te drinken, voelde ik me slapjes, maar werd gelukkig ‘met open armen’ ontvangen door de Pakistaanse douane. Allereerst wisselde ik een handvol Chinese renminbi om vervolgens in een klein kantoortje een visum te kopen, voor een bescheiden 38 Amerikaanse dollar. Deze werd met de hand geschreven en op de ‘postzegelmanier’ in mijn paspoort geplakt, klassieker kon niet wat mij betreft. Ik was al ‘gewaarschuwd’ voor de Pakistaanse vrijgevigheid maar vond het toch apart dat Ali, de jongen uit Islamabad, me op alle mogelijke manieren probeerden te helpen. Zelf moest hij eigenlijk door naar Gilgit maar hij besloot een nacht in Sost te blijven, kocht eten en drinken voor me, liet me naar huis bellen met zijn telefoon, begeleidde me naar de spaarzame winkels in het kleine plaatsje. Hij bood ook aan vandaag samen naar Gilgit te gaan maar dat moest ik echt afslaan, een 12 uur durende rit over dezelfde soort wegen als gisteren was niet iets wat ik vandaag wilde ondernemen.
Het eerste, wellicht makkelijkste (met uitzondering van gisteren), gedeelte van de Karakoram Highway zit erop. Waarschijnlijk ga ik vanaf morgen proberen relatief korte busritten te maken, van hooguit 3 uur, om zo langzaam af te zakken naar Islamabad (het eindstation misschien). Lange meerdaagse wandelingen ben ik niet van plan, maar hopelijk ben ik binnenkort wel fit genoeg om korte dagwandelingen te maken, of tenminste een paar mooie uitzichten op de bergen te vinden. In ieder geval is dit voorlopig één van de meest avontuurlijke en lastigste routes die ik tijdens alle reizen gemaakt heb, en wat dat betreft ook zeker weer een soort ‘test’.
Op het moment zit ik aan het tweede pak Pakistaanse biscuits en, samen met geïmporteerde Chinese instant noodles, is dat een dieet dat ik helaas nog even vol moet zien te houden.
Volgende keer meer, vanuit Pakistan.
(Dit bericht is op 29 september geschreven in Sost)
-
30 September 2010 - 15:14
Wesley:
Hej Stef. Mooi verhaal weer! Prachtige foto's!
-
02 Oktober 2010 - 12:55
Peter:
Hoi Stef
Goed dat je nu toch je eerste plan kan uitvoeren, ik hoop dat je een goede, weer gezonde, tijd mag hebben in Pakistan waar je daar ben ik van overtuigd een heleboel nieuwe ervaringen op zult doen, iets waar je natuurlijk al maanden van droomt, eindelijk eens diep Pakistan intrekken.
In ben er van overtuigd dat je een goede, bijzondere, maar zeker ook indrukwekkende tijd zult hebben die zeker niet makkelijk zal zijn; je zult heel wat schrijnende dingen tegenkomen.
pas op jezelf, ook in dat mooie Pakistan kom je zoals je weet genoeg gekken tegen.Ik ben er echter van overtuigd dat je dat zult doen en dat je je lange reis daar goed zult afsluiten.
take care once more
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley